Het Atlantisch gebied werd vanaf de vijftiende eeuw gedomineerd door de Spanjaarden en Portugezen. Waarom de zeevaarders uit de Noordelijke Nederlanden afwezig waren in dat gebied, wordt verklaard door de handel binnen Europa.
Oostzeehandel
In de Lage Landen specialiseerden de kooplieden zich vanaf de late vijftiende eeuw in het vervoer van bulkgoederen binnen Europa. De graan- en zouthandel bracht hen van het Oostzeegebied tot het Iberisch Schiereiland en Italië. Amsterdam groeide uit tot de grootste stapelmarkt voor deze bulkgoederen.
Europa was voor Noord-Nederlandse kooplieden lange tijd groot genoeg voor een bloeiende handel zodat de noodzaak tot expansie niet bestond. Totdat de handel eind zestiende eeuw verzadigd raakte. De Oostzeehandel had de Lage Landen welvaart gebracht en er ontstond behoefte aan meer. Antwerpen was hét verwerkings- en distributiecentrum voor specerijen, suiker en andere tropische producten in Noordwest Europa. Met de verovering door de Spanjaarden van Antwerpen in 1585 vluchtten vele kooplieden, ambachtslieden en geleerden naar de Noordelijke Nederlanden. De economische macht van de Republiek, met Amsterdam als middelpunt, nam daarmee een enorme vlucht. De welvaart en economische macht maakte eind zestiende eeuw de expansie mogelijk richting Azië, Afrika en Amerika.
Noord-Amerika
Na de ontwikkeling van handelsactiviteiten in Azië en West-Afrika en de oprichting van de V.O.C. in 1602, volgde Noord-Amerika als laatste grote expansiegebied van de Republiek. In juli 1609 bereikte Henry Hudson met zijn schip De Halve Maen de oostkust van Noord-Amerika. Hudson, een Engelse ontdekkingsreiziger was door de bewindhebbers van de V.O.C. in dienst genomen om een noordwestelijke doorvaart naar Azië te zoeken. Na enkele tegenslagen onderweg, voer hij vanaf de Noordkaap, naar Nova Scotia en langs de Amerikaanse kust zuidwaarts. Daar trof hij een langgerekt eiland met daarachter een brede rivier. Hudson volgde de rivier negentig mijl stroomopwaarts. Terug in Engeland schreef hij een brief aan de bewindhebbers van de V.O.C. over zijn ontdekkingen. De V.O.C. was weinig geïnteresseerd in zijn ontdekkingen; een aantal Amsterdamse kooplieden was dat wel en zonden kort daarop schepen naar Noord-Amerika. De lucratieve bonthandel (beverpelsen) met de Indianen trok meer kooplieden naar het gebied.
Concurrentie op de Hudson
Lambert van Tweenhuysen was één van de leidende figuren in de Amsterdamse bonthandel. Hij verenigde een aantal kooplieden in een compagnie die als eerste handel dreef op het gebied rond de rivier de Hudson. Schipper Adriaen Block voer in opdracht van deze Van Tweenhuysen Compagnie diverse malen op Nieuw-Nederland. Op zijn derde reis in het voorjaar van 1613 werd Block op de Hudson onaangenaam verrast door een ander Amsterdams schip, de Jonge Tobias. Tot zijn schrik bood de supercargo Hans Jorisz Hontom van de Jonge Tobias, in opdracht van schipper Thijs Volckertsz Mossel, de Indianen de dubbele prijs voor een beverpels. Na uitgebreide onderhandelingen, kwamen de schippers tot een verdeling van de handel. Mossel was met de Jonge Tobias uitgezonden in opdracht van de Hans Claesz Compagnie.
Hans Claesz Compagnie
De Hans Claesz Compagnie was in handen van de Amsterdamse kooplieden Hans Claesz., Barent Sweers, Arnout van Liebergen, Wessel Schenck, Jan Holscher en Jacob Bontenos. Met het oog op volgende handelsexpedities probeerde de compagnie tot een definitieve overeenkomst te komen met de Van Tweenhuysen Compagnie. Van Tweenhuysen beschikte over een patent van Prins Maurits en claimde bij de Staten-Generaal het alleenrecht op de Noord-Amerikaanse handel, maar dat octrooi werd hem geweigerd. De Hans Claesz Compagnie was wel in het bezit van een octrooi van de Staten-Generaal. Een handelsovereenkomst was desondanks gewenst.
In augustus 1613 benaderde Hans Claesz daartoe Prins Maurits. De prins adviseerde eenzelfde overeenkomst te sluiten als die tijdens de laatste expeditie was gesloten, maar dit bleek voor Van Tweenhuysen onacceptabel. In de maanden daarna kwamen beide compagnieën, ondanks bemiddeling door de bekende Dr. Petrus Plancius, niet verder dan een wankel bestand. Beide compagnieën zonden eind 1613 opnieuw schepen uit naar Noord-Amerika. Toen in maart 1614 twee schepen in opdracht van een Hoornse compagnie en van de Amsterdamse Witsen Compagnie de Hudson opvoeren, moesten er nieuwe overeenkomsten worden gesloten.
Nieuw-Nederland Compagnie
De concurrentiestrijd tussen de vier compagnieën was nadelig voor de participerende kooplieden; de situatie bleek onhoudbaar. Hun onderlinge verhoudingen en andere gezamenlijke belangen vormden uiteindelijk een bepalende factor voor de samenvoeging tot de Nieuw-Nederland Compagnie.
Op 11 oktober 1614 verleende de Staten-Generaal deze nieuwe compagnie een octrooi voor vier jaar. De Nieuw-Nederland Compagnie had daarmee het monopolie voor de vaart op Nieuw-Nederland verworven. Participanten van de compagnie waren: Gerrit Jacob Witsen, Jonas Cornelisz. Witsen, Simon Willemsz. Nooms, Hans Hunger, Paulus Pelgrom, Lambert van Tweenhuysen, Arnout van Liebergen, Wessel Schenck, Hans Claesz (kooplieden te Amsterdam) en Pieter Clementsz. Brouwer, Jan Clementsz. Kies en Cornelis Volckertsz. (kooplieden te Hoorn).
Na het aflopen van het octrooi in 1618 leidde de compagnie een sluimerend bestaan tot zij in 1621 werd opgeheven. De voormalige participanten van de Nieuw-Nederland Compagnie zetten de handel nog enige tijd als privéonderneming voort. Gedurende deze jaren was men al volop bezig met het maken van plannen voor de oprichting van een West-Indische Compagnie.
Bronnen:
-
Heijer, H.den (2013). De geschiedenis van de W.I.C.; opkomst, bloei en ondergang. Zutphen: Walburg Pers.
-
Hart, S. (1959). The Prehistory of the New Netherland Company; Amsterdam Notarial Records of the first Dutch voyages to the Hudson. Amsterdam: City of Amsterdam Press.
-
Wijnroks, E.H. (2003). Handel tussen Rusland en de Nederlanden, 1560-1640; een netwerkanalyse van de Antwerpse en Amsterdamse kooplieden, handelend op Rusland. Hilversum: Uitgeverij Verloren.
© 2014 Stanley Marugg
De teksten en afbeeldingen op deze website zijn auteursrechtelijk beschermd. Wilt u informatie of afbeeldingen gebruiken? Dat kan met vermelding van de bron: Stanley Marugg, www.caribischegenealogie.org, [huidige jaartal].