Jacob Lauffer

Jacob Lauffer

Jacob Lauffer, ca. 1870 (particuliere collectie)

Jacob Lauffer (1810-1883) was een koopman en bestuurder op Curaçao. Hij leidde samen met zijn broers de handelsfirma Gebr. Lauffer en was lid van verschillende hoge bestuurscolleges in de kolonie. In het debat over de afschaffing van de slavernij vervulde hij een prominente rol, hij zette zich in voor verbetering van het onderwijs en was initiatiefnemer in het bank- en kredietwezen.

Lauffer werd op 25 oktober 1810 op Curaçao geboren als vijfde kind van oud-gouverneur Johann Rudolf Lauffer en Hermina Corpus Davelaar. Zijn doop vond op 1 december van hetzelfde jaar plaats in de Rooms Katholieke kerk van Santa Anna. Peetmoeder is  Anna Elisabeth Lloyd, geb. Kock, echtgenote van de Britse advocaat Richard Bateman Lloyd, ‘comptroller’ onder de Britse Regering op Curaçao.[1] Zie ook genealogie Lauffer

Onderwijs

Over het onderwijs dat Lauffer kreeg is weinig bekend. Diverse ingezonden stukken in kranten, adressen aan de Koning en een enkele bewaard gebleven brief tonen in elk geval zijn eloquentie in de Nederlandse en Franse taal, kennis van Latijn en zijn bekwaamheid in de redeneerkunst. Van zijn vader is bekend dat hij in het kader van zijn opleiding door Europa heeft gereisd, filosofische werken las en diverse talen sprak. De ontwikkeling van zijn kinderen stimuleerde hij met vertaalopdrachten van historische werken. Hun ontwikkeling was voor hem dus belangrijk en hij zal daarvoor dan ook het beschikbare onderwijs op Curaçao hebben aangewend. Begin negentiende eeuw waren diverse privéonderwijzers en particuliere schoolhouders  werkzaam op Curaçao. Eén van die onderwijzers was Philip Phoel. Het is aannemelijk dat Lauffer een belangrijk deel van zijn onderwijs van de heer Phoel kreeg. In 1854 refereerde Lauffer namelijk, in een ingezonden stuk in de krant, aan Phoel als zijn vriend. Een uitzonderlijke vriendschap gezien het leeftijdsverschil. Mogelijk is deze vriendschap ontstaan gedurende de lessen die hij van Phoel kreeg.[2]

Burgerschap van Zofingen

Naar Zwitsers recht erfde hij en zijn broers en zuster, als kinderen van een Zofinger burger, de burgerrechten van de stad Zofingen. In dit Zwitserse stadje ten zuidoosten van Basel woonden familieleden en zijn vader bezat er nog een stadshuis en een landgoed buiten de poort. Het is niet bekend of Jacob ooit in zijn vaders geboortestad is geweest. Wel onderhield hij daar contacten. Hij correspondeerde na zijn vaders overlijden met Zofingers, onder andere met de Zwitserse geschiedschrijver Heinrich Zschokke en Herman Straehl over publicatie van de Curaçaose geschiedenis, met name de Bataafse periode, aan de hand van de memoires van zijn vader.

Kerkelijk leven

Hoewel Rooms Katholiek gedoopt – zijn moeder was katholiek – volgde Lauffer zijn vader als lidmaat van de Verenigde Protestantse Gemeente (VPG) van Curaçao.[3] Lange tijd was hij actief als ouderling en lid van de Kerkeraad. De keuze van oud-gouverneur Lauffer om zijn kinderen als lidmaten van de Nederlands Hervormde kerk (vanaf 1825 samengevoegd met de Lutherse Kerk tot VPG) te laten toetreden, had mogelijk ook een maatschappelijke reden. Het openbare leven werd immers gedomineerd door de ‘officieuze’  Hervormde staatsgodsdienst. In de eerste helft van de negentiende eeuw werden vrijwel alle bestuurlijke functies uitgevoerd door protestanten. Slechts enkele posities werd vervuld door een jood of katholiek. Bestuurlijke ambities waren daarom kansrijker met een protestantse achtergrond. Hoe dan ook, Lauffer lijkt een overtuigd protestant; tot op hoge leeftijd zette hij zich in voor de kerk als kerkeraadslid en ook zijn kinderen – bij een katholieke vrouw – liet hij alle drie dopen voor de VPG en voedde hen op in de protestantse traditie.[4]

Stads- en buitenleven

Zijn jeugd bracht hij door in de stad op Scharloo-Abou en op de plantage Bleinheim aan het Schottegat. Lauffers vader trok zich in 1806, na zijn tumultueuze jaren als gouverneur en militair bevelhebber en een reis naar New York en Europa terug op Bleinheim. Op de klip van Scharloo (nu Werfstraat en Bargestraat) bij de werf van Van der Meulen bezat zijn vader al sinds eind achttiende eeuw twee grote erven met daarop staande huizen en bijgebouwen. Deze huizen werden tot de verkoop eind negentiende eeuw bewoond door verschillende familieleden.

Omstreeks 1840 woonde Jacob Lauffer vermoedelijk enige tijd op landhuis Damasco  (alias Jan Thiel). De Gebr. Lauffer werden in 1834 eigenaar van deze zoutplantage en exploiteerde de bijbehorende zoutpannen aan de Jan Thiel baai. In de zoutpannen werd veel werk verricht door slaven zodat structureel beheer wenselijk was. Jacob was tot eind 1842 districtmeester van het 2de district in de Oostdivisie, het district van Damasco. Om de administratieve en handhavingstaken van een districtmeester te kunnen uitvoeren, was aanwezigheid in het district noodzakelijk. Het ligt daarom voor de hand dat hij in elk geval gedurende zijn aanstelling als districtmeester op Damasco moet hebben gewoond.  Op 17 november 1842 werd hij uit die functie ontheven en opgevolgd door zijn jongste broer Willem Tell Lauffer, dan 25 jaar oud. Willem Tell was toen kennelijk oud genoeg om zijn oudere broer op te volgen op de plantage en neemt daarbij ook diens publieke taak van districtmeester over. Willem Tell bewoonde het landhuis met zijn gezin en overleed daar in 1875.

In 1845 werd Jacob Lauffer ontheven uit zijn functie als 1ste luitenant van het Korps Landstorm in de Oostdivisie. Gekweten van zijn officierstaken in het buitendistrict was hij niet langer gebonden aan het buitendistrict en vrij om zich in de stad te vestigen. Inmiddels lid van de Rechtbank en Schoolcommissie nam hij regelmatig deel aan zittingen en vergaderingen in de stad. Reizen vanaf Damasco naar de stad over de grotendeels onverharde wegen was in die dagen geen sinecure zodat hij omstreeks 1843 zijn intrek zal hebben genomen in een van de familiehuizen op de klip van Scharloo.[5] Meer dan 20 jaar woonde hij op Scharloo. Hij deed daar onder andere in 1863 opgaaf van de slaven in het bezit van zijn moeder.

Na het overlijden van zijn oudste broer Rudolf Adriaan Lauffer op Bleinheim in 1865 en van zijn moeder in 1872, kwam het landhuis op Bleinheim vrij voor bewoning. Zijn broers vrouw vertrok na het overlijden van Rudolf met haar kinderen naar de stad. Zij was eigenares van twee huizen aan de Breedestraat 114 en 116 op Otrobanda alwaar zij hun intrek namen. De ongehuwde dochters bewoonden deze panden tot de laatste van hen, Hermina Christina Lauffer, overleed in 1943. Inmiddels had Jacob Lauffer bestuurlijk een stap terug genomen en kon hij zich, met minder verplichtingen in de stad, in alle rust terugtrekken op Bleinheim. Daar bracht hij zijn oude dag door. Het huwelijk  dat hij op hoge leeftijd sloot met de moeder van zijn kinderen vond er plaats en ook daar ondertekende hij in het bijzijn van notaris Jan Hendrik Schotborgh de akte van toestemming op het voorgenomen huwelijk van zijn zoon Jacob Jr. met Adèle Clemencia Kroon in 1882. De akte vermeldt Jacob Sr. en zijn vrouw als bewoners van Bleinheim. Enkele maanden later overleed hij op Bleinheim.

Loopbaan

Maatschappelijk en bestuurlijk heeft Lauffer een vooraanstaande en initiatiefrijke rol gehad die, met name in het debat over de emancipatie van de slaven, verder reikte dan alleen Curaçao. Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn vader die in de roerige tijd van de Bataafse Republiek Curaçao en de onderhorige eilanden militaire hervormingen bracht en daadkrachtig leiding gaf aan de eilanden op het strijdtoneel van de Fransen en Engelsen.

Aan de hand van archieven en publicaties in de Curaçaose en Nederlandse kranten kan onderstaande loopbaan worden gereconstrueerd.

Koopman (handelsfirma Gebr. Lauffer)

De eerst gevonden vermelding van de handelsfirma in de archieven is in 1829. In dat jaar  verhypothekeerde Isaac Capriles de zoutplantage Damasco (alias Jan Thiel) aan de firma Gebroeders Lauffer. Capriles failleerde uiteindelijk en in 1834 werd de firma eigenaar van Damasco. Zij startte met de exploitatie van de zoutpannen in de Jan Thiel baai behorende bij de plantage. Onder de firma Gebr. Lauffer zetten de broers ook de (financiële) handel van hun vader voort. De firma bezat beleggingsfondsen en effecten in New York en Amsterdam en verstrekte leningen in de vorm van hypotheken. De firma behoorde in de begin jaren tot de grootste hypotheekhouders op het eiland. Naast de zouthandel en fondsen, handelde de firma, zoals gebruikelijk in die tijd in allerhande andere (koloniale) producten die in scheepsladingen van en naar Curaçao kwamen: mahoniehout, textiel,  zeildoek, lijnzaadolie enz.[6] Het handelshuis is vanaf 1843 prominent gevestigd aan de Waterkant (nu Handelskade) in één van de hoogst getaxeerde panden in Willemstad. Zij bezat diverse andere huizen en percelen in het stadsdistrict, enkele plantages en bij de emancipatie van de slaven in 1863 bezat de firma 66 slaven.

Districtmeester 2de district Oost-divisie (18..-1842)

Lauffer was tot 1842 districtmeester van het 2de district Oost-divisie. Als districtmeester was hij belast met de taken van (hulp)ambtenaar van de Burgerlijke Stand en met het bijhouden van registers van bevolking, bevolkingsverloop, aantal huizen, plantages en tuinen, de daarop bevindende aantallen slaven en veestapels en de namen van de eigenaren. Hij rapporteerde jaarlijks aan de gouverneur. Een andere taak van de districtmeester was het distribueren van orders, publicaties en openbare bekendmakingen van het gouvernement. De daadwerkelijke distributie werd uitgevoerd door veldwachters. Tenslotte was de districtmeester belast met ordehandhaving, opsporing en ondersteuning van de fiscaal in hun district.[7]

Eervol ontslag Beschikking Gezaghebber 17-11-1842, nr. 414. In hetzelfde besluit werd zijn broer Willem Tell Lauffer als zodanig benoemd.

Eerste luitenant der Korps Landstorm (1840-1845)

Naast zijn ambt als districtmeester was Lauffer tevens Eerste Luitenant der Korps Landstorm in de Oostdivisie. De Landstorm was de landelijke afdeling van de Schutterij; een burgermacht ter aanvulling op het garnizoen en het veel te kleine politieapparaat.[8] De Schutterij werd bij regeringsreglement van 1815 opgericht en was in gewijzigde vorm de opvolger van de Burgerwacht. Als officier was Lauffer belast met de ordehandhaving in de Oostdivisie.

Benoeming KB 05-02-1840, nr. 104, Eervol ontslag KB 11-10-1845, nr. 29.

Lid van de School Commissie, Schoolopziener (1842-1846 en 1847-1855)

In zijn functie als Schoolopziener was Lauffer belast met het toezicht op de scholen, zowel de landsscholen als de vele particuliere scholen op het eiland. De Schoolopzieners waren onder andere bevoegd tot het verlenen en intrekken van schoolvergunningen. De Schoolopziener kan beschouwd worden als voorloper van de Inspecteur van het Onderwijs.[9] Andere commissieleden in de eerste periode waren: Mgr. Niewindt, Cornelis Conradi, Jhr. I.J. Rammelman Elsevier Jr., A.H. Senior. Andere leden in 1848 waren: Mr. J. Schotborgh Hzn., J.C. Schermer,  A.H. Senior, A.L. Statius Muller en A. van Leest. Lauffer werd opgevolgd door A.I.K. Meijer.

Eervol ontslag Beschikking Gezaghebber 07-05-1846, nr. 212, herbenoeming  29-03-1847, nr. 159, Eervol ontslag Beschikking Gouverneur 06-03-1854, nr. 158, Eervol ontslag (op eigen verzoek) KB 03-09-1855, nr. 58.

Lid van de Rechtbank (1844-18..)

De Rechtbank werd bij regeringsreglement van 1833 ingesteld voor de uitvoering van rechtspleging. Met het Openbaar Ministerie werd de Procureur des Konings belast. De Rechtbank volgde in de rechtspleging de Raad voor Civiele en Criminele Justitie, het College van Kleine Zaken en het College van Commercie en Zeezaken op.[10]  Bij hetzelfde regeringsreglement werd bepaald dat de Rechtbank tevens belast was met het verlijden van akten van transport en hypotheek. Lauffer volgde M.B. Schotborgh op. Andere leden in 1848 waren: Mr. Jacob Bennebroek Gravenhorst, A.L. Statius Muller, P. Koentze, C.A. Zeppenfeldt, R.W. van den Wall Arnemann en M.C. Henriquez, lid-plaatsvervanger was Mr. J. Schotborgh Hzn. en griffier A. Beaujon.

Benoeming  (Resolutie Gouverneur-Generaal der Nederlands W.I. Bezittingen 22-03-1844, nr. 344, herkozen 27-03-1845, nr. 477).

Ontwerper emancipatieregeling van de slaven in West-Indië (1845-1863)

[IN BEWERKING].

Oprichter, ontwerper NV Curaçaose Spaar- en Beleenbank (1849-1850)

Ter aanmoediging van de spaarzaamheid bij de werkende klasse maakte Jacob Lauffer samen met Felix Vidal en S.E.L. Maduro een ontwerp voor de oprichting van een Spaar- en Beleenbank op Curaçao. De oprichting werd bij Beschikking Gouverneur 03-11-1849, nr. 519, na lezing van de missive met de (ontwerp)statuten van de voorlopige Commissie der Spaarbank van Curaçao 06-09-1849 en gehoord hebbende  de Koloniale Raad op 19-10-1849 goedgekeurd. De commissie stelde voor om aan deze instelling ook een Bank van Lening te verbinden. De bekendmaking en publicatie van de statuten vond plaats in De Curaçaosche Courant van 10-11-1849.

Op 05-02-1850 werd de eerste algemene leden vergadering gehouden en een bestuur gekozen. In de eerste bestuursvergadering  op 11-02-1850 werd een speciale commissie benoemd om de bijzondere wetten van de bank te ontwerpen alsook een reglement voor de Bank van Lening op te stellen. In deze speciale commissie werden benoemd:  J. Schotborgh Hzn., J.H. Beaujon, Cornelis Conradi en Jacob Lauffer.  Een (eerste) verslag van de werking en stand van zaken van de Spaarbank en de daarmee verbonden Bank van Lening werd gepubliceerd in De Curaçaosche Courant van 26-07-1851.

Lid van het College der Wees-, Onbeheerde en Desolate boedelkamer (1849-1855)

Lauffer stond samen met een ander lid als weesmeester aan het hoofd van de  Wees-, Onbeheerde en Desolate boedelkamer (1696-1875) van de overheid. De weesmeesters administreerden het kapitaal van derden en het eigen vermogen van de weeskamer. Die derden voor wie geadministreerd werd waren onder andere minderjarige gerechtigden in erfenissen, onder curatelen gestelden en vreemdelingen of afwezigen aan wie onbeheerde nalatenschappen toekwamen. Met de invoering van een Burgerlijk Wetboek werd de Weeskamer vervangen door de Hypotheekbank. Behalve de taak van het kapitaalbeheer voor derden, werden het eigen vermogen, de hypotheken, kassaldo etc. overgenomen  door de Hypotheekbank.[11]

Benoeming bij beschikking gouverneur 28-12-1849, nr. 604, eervol ontslag Beschikking Gouverneur 06-03-1854, nr. 158, eervol ontslag (op eigen verzoek) KB 03-09-1855, nr. 58.

Lid van het College van Bestuurders van de Maatschappij tot Onderwijs (1850-)

De maatschappij had tot doel een middelbare school op te richten ten einde het onderwijs op Curaçao structureel te verbeteren.  Op 20-07-1850 roept het bestuur van de maatschappij in De Curaçaosche Courant haar leden op om een vergadering bij te wonen in Hotel Concordia op maandag 22-07-1850. Het bestuur bestond uit: J.H. Betting (vz.), J.H. Schotborgh (secr.) en de leden  N. Anslijn en Jacob Lauffer.

Lid van de Koloniale Raad (18..-1855)

Als lid van de Koloniale Raad adviseerde Lauffer de gouverneur over het bestuur van de kolonie. De Raad bestond, gedurende het regeringsreglement 1845-1865, uit twee ambtelijke leden en vier ingezetenen, door de Kroon benoemd.[12] Na zijn termijn stelde Lauffer zich driemaal opnieuw kandidaat in de jaren 1867, 1868 en 1869. In die jaren ontstonden telkens twee vacatures in de Raad. Met ruime meerderheid werd hij tot drie keer toe tot tweede kandidaat voor één van de vacatures gekozen naast respectievelijk Abraham Jesurun (1867), P.I. Beaujon (1868) en S.E.L. Maduro (1869) en als zodanig in de aanbeveling aan de Koning voorgedragen. Desondanks kwam er geen tweede termijn.[13]

Eervol ontslag Beschikking Gouverneur 06-03-1854, nr. 158, eervol ontslag (op eigen verzoek) KB 03-09-1855, nr. 58. Hij werd opgevolgd door A.L. Statius Muller.

Lid van de Maatschappij van Weldadigheid in Nederland (18..-1855)

De Maatschappij van Weldadigheid is een, aanvankelijk particuliere, organisatie die in 1818 werd opgericht door generaal Johannes graaf van den Bosch. Zij had tot doel armoede te bestrijden door armen, veelal uit de steden, op te leiden tot zelfstandig boer en door hen te werk te stellen bij publieke werken. Het hoofdbestuur was gevestigd in Den Haag en na 1859 in Frederiksoord. De Maatschappij had betalende leden.

Eervol ontslag Beschikking Gouverneur 06-03-1854, nr. 158, eervol ontslag (op eigen verzoek) KB 03-09-1855, nr. 58. Hij werd opgevolgd door F.A. Scholtz.

Lid van de commissie tot inzameling van bijdragen voor een gedenkmonument van Laurens Jansz Coster, uitvinder van de boekdrukkunst (1853)

In De Curaçaosche Courant van 22-01-1853 deed de commissie bestaande uit C.L. van Uytrecht, A.J. Pijpers en Jacob Lauffer een oproep aan de ingezetenen van Curaçao om bij te dragen aan de oprichting van een monument voor Laurens Jansz Coster. In diezelfde krant werd op 12-03-1853 de totale opbrengst bekend gemaakt, te weten fl. 635,-. In het Gedenkboek der Costersfeesten van 15, 16 en 17 julij 1856 worden de drie Curaçaose commissieleden vermeld met de toevoeging dat zij zich “van eene uitnemende wijze van hunne taak kweten”. Het standbeeld werd op 16-07-1856 te Haarlem onthuld.

Lid van de commissie ter ontvangst, vereniging en overhandiging van voorwerpen op Curaçao t.b.v. de oprichting van een museum van koloniale producten te Amsterdam (1854-1855)

De directie (voorzitter Dr. Samuel Sarphati) van de Vereniging voor Volksvlijt had zich ten doel gesteld door verzameling van natuur- en kunstvoorwerpen uit de Nederlandse overzeese bezittingen een blijvend museum (Tropenmuseum) in Amsterdam te vormen. Met de tentoonstelling van de koloniale producten hoopte de vereniging daaraan meer bekendheid te geven in Europa en zodoende bij te dragen aan de handel en daarmee de nationale welvaart.[14]  Tijdens zijn verlof in Nederland werd gouverneur Jhr. I.J. Rammelman Elsevier door deze directie aangesproken met het verzoek daaraan bij te dragen. Terug op Curaçao verzocht  Rammelman Elsevier Jacob Lauffer en J. Schotborgh Hzn. om samen met hem een commissie te vormen. In De Curaçaosche Courant van 20-01-1855 maakte de commissie het doel en haar taak bekend aan de ingezetenen van Curaçao. Alle ingezetenen van overzee werden beleefd en dringend uitgenodigd bij te dragen met voorwerpen.

Bestuurder van de Curaçaosche Spaarbank (1855-1856/58)

Als lid van het College van Bestuur was Lauffer belast met het toezicht en beheer van de bank. Het college was bevoegd tot het opstellen van wetten, reglementen en voorschriften en bracht jaarlijks verslag uit dat in De Curaçaosche Courant werd gepubliceerd. Het college bestond uit achttien onbezoldigde leden. Zij vergaderden maandelijks, of zoveel extra als nodig werd bevonden. Periodiek vervulde Lauffer zijn  zogenoemde dienstbeurten op het kantoor van de bank die werden aangekondigd in De Curaçaosche Courant.

Commissaris van de Curaçaosche Spaarbank (1859-1872)

Na een aantal jaren als bestuurder werd Lauffer commissaris bij dezelfde bank. De commissarissen vormden samen een Commissie van Administratie bestaande uit de voorzitter van het College van Bestuur en vier leden. De vier leden werden gekozen uit de achttien leden van de het bestuur. De Commissie was belast met het toezicht op de ontvangsten, uitgaven en beleningen van de gelden van de bank. De commissarissen hadden net als de bestuurders periodiek dienstbeurten op het kantoor.

Oprichter NV Curaçaosche Hypotheekbank

[IN BEWERKING].

Ouderling, lid van de Kerkeraad der Verenigde Protestantse Gemeente Curaçao (18..-187.?)

Lauffer was vele jaren lid van de Kerkeraad der VPG. Vanuit deze functie had hij onder andere het beheer over de kerk- en armenkas van de Gemeente.

Familieleven

Uit de relatie met Maria Victorina Duchatel (1829-1903) kreeg Jacob Lauffer drie kinderen: Marie Louise Herminie (1848), Samuel Johannes (1851) en Jacob Jr. (1861). Deze kinderen werden na hun geboorte door hem erkend. Vermoedelijk zonder uitzicht op herstel van gezondheid sloot hij een maand voor zijn overlijden een huwelijk met Maria Victorina met wie hij al lange tijd samenleefde op landhuis Bleinheim. Als getuigen traden op zijn neven Jan Jacob Pietersz, Constantinus Petrus Neuman, Johan Rudolf Lauffer en Ernst Martinus Lauffer. Maria Victorina werd in slavernij geboren uit de slavin Anica Antonia en behoorde toe aan de firma Gebr. Lauffer. Voor de geboorte van hun eerste kind in 1848 verleenden de Gebr. Lauffer haar manumissie. Door deze manumissie werd zij vrij burger van Curaçao en kon zij bevallen van een vrij kind.[15]  Het eerste kind  dochter Marie Louise bleef ongehuwd en stierf in 1909. Hun zoon Samuel was koopman en richtte samen met zijn neef de firma J.R. & S.J. Lauffer op. Hij was daarnaast enige tijd secretaris van de Hypotheekbank en was de laatste Lauffer die op landhuis Bleinheim woonde. Hij overleed daar, ongehuwd in 1892. Jacob Lauffer Jr. was goudsmid en koopman en woonde met zijn gezin tot 1905 op landhuis Heintje Kool (alias) Nooitgedacht en daarna in de stad op Otrobanda.

Laatste rustplaats

Jacob Lauffer overleed op 23 januari 1883 op landhuis Bleinheim. Hij werd 73 jaar. Zijn begraafplaats is niet zeker. Lauffer was eigenaar van de grafkelder nr. 97 op het protestantse kerkhof te Pietermaai. Echter, op de plantage Bleinheim bevond zich de privébegraafplaats van de familie Lauffer alwaar in de loop van de negentiende eeuw verschillende leden werden begraven, waaronder zijn vader Johann Rudolf Lauffer in 1833. Zijn vader was ook eigenaar van een grafkelder (nr. 21) op Pietermaai; het bezit van een grafkelder zegt klaarblijkelijk niets over de laatste rustplaats van de bezitter.

In de Nederlandse kranten Algemeen Handelsblad en De Standaard van 03-03-1883 werd de necrologie van Jacob Lauffer geplaatst zoals deze eerder  in De Curaçaosche Courant verscheen.[16]

Necrologie Jacob Lauffer, Algemeen Handelsblad en De Standaard d.d. 03-03-1883

Necrologie Jacob Lauffer, Algemeen Handelsblad en De Standaard d.d. 03-03-1883

“Op den 22 dezer overleed alhier de Heer Jacob Lauffer, in den ouderdom van 73 jaren. De overledene was een achtenswaardig ingezetene van dit eiland. In den laatste tijd had hij zich wegens ongesteldheid aan het publieke leven onttrokken. In jaren was hij lid van de Rechtbank en de Schoolcommissie en gedurende eene lange reeks van jaren Ouderling van de Vereenigde Protestantsche gemeente op dit eiland, terwijl hij buitendien in verschillende commissiën zitting had.” 

 

© 2014 Stanley Marugg

De teksten en afbeeldingen op deze website zijn auteursrechtelijk beschermd. Wilt u informatie of afbeeldingen gebruiken? Dat kan met vermelding van de bron: Stanley Marugg, www.caribischegenealogie.org, [huidige jaartal].

Naar boven


[1] Richard Bateman Lloyd wordt in notariële akten en in De Curaçaosche Courant zowel als comptroller als collector aangeduid. Lauffer en Lloyd werkte nauw samen tijdens het Britse bewind van 1800-1803 toen Lauffer aanbleef als civiel-gouverneur naast de militair-gouverneur Lord Seymour. Lloyd had toen de leiding over de directe belastingen als ontvanger en controleur.
[2] De Curaçaosche Courant 18-02-1854 en De Nederlander 06-04-1854. Philip Phoel (Utrecht 1790-Utrecht 1869) was van 1816 tot 1847 als onderwijzer werkzaam op Curaçao.
[3] Van zijn broers en zuster waren in elk geval Samuel Lodewijk, Maria Cornelia en Willem Tell eveneens lidmaten van de VPG. Van de andere broers is dit niet bekend. De kinderen van Rudolf Adriaan waren in elk geval Rooms Katholiek.
[4] Zij traden alle drie toe als lidmaten van de VPG en werden begraven op de protestantse kerkhof.
[5] In De Curaçaosche Courant 18-02-1854 en De Nederlander 06-04-1854 refereert Lauffer aan Herman van der Meulen als zijn buurman. De familie Van der Meulen was  sinds eind 18de eeuw eigenaar van de Grote en Kleine Werf op Scharloo. Lauffers kinderen werden alle drie in de stad geboren. Zijn dan nog levende oudere broers woonden op Bleinheim of in de landhuizen op de geannexeerde plantages waaronder Heintje Kool, Vredenberg en Rozentak en zijn jongere broer Willem op Damasco. Kinderen van zijn broers werden allen in de periode 1845-1864 in de buitendistricten waar Bleinheim en Damasco lagen, geboren.
[6] In De Curaçaosche Courant d.d. 26-05-1866, 02- en 09-06-1866 adverteert de firma bijvoorbeeld behalve met zout ook met producten als Warendorper linnen, tras, mahoniehout, gekookte en ongekookte lijnolie, zeildoek, olie, loodwit, zeil- en karldoek, spijkers in soorten, mangelhoutsparren, dakpannen, gele klinkers.
[7] Renkema, W.E., Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw, Zutphen, 1981
[8] Hartog, J., Curaçao; van kolonie tot autonomie, Aruba, 1961
[9] Hartog, 1961
[10] Hartog, 1961 en Palm, J.Ph. de (red.), Encyclopedie van de Nederlandse Antillen, Zutphen, 1985
[11] Renkema, 1981
[12] Palm, de (red.), 1985
[13] Zittingen Koloniale Raad d.d. 31-12-1867 (verslag in De Curaçaosche Courant 04-01-1868), 17-12-1868 (verslag in De Curaçaosche Courant 24-12-1868) en 20-12-1869 (verslag in De Curaçaosche Courant 24-12-1869). Lauffer won het tweemaal van J..J. Naar en eenmaal van Mr. H.W. de Quartel.
[14] Inzendingen dienen in elk geval te voldoen aan de volgende vereisten: 1) (inlandse) naam van het voorwerp, 2) plaats, tijd en wijze van inzameling van het voorwerp, 3) de toegekende eigenschappen, doeleinden voor de inlanders en het nut dat ervan wordt verwacht, 4) de prijs waar het voor verkrijgbaar is en waarheen het wordt verzonden, 5) de namen, woonplaats en titels van de inzenders.
[15] Evenals haar moeder was  Maria Victorina  slavin van de gebr. Lauffer en haar werd op 11-11-1847 manumissie verleend. CHA, Notariële Protocollen (Rammelman Elsevier), 16-12-1847, 73-85.
[16] Van dat jaar zijn de edities van De Curaçaosche Courant niet bewaard gebleven.
Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s